Drie mannen stierven op kerstavond en werden opgewacht door Sint-Pieter bij de parelwitte poorten.
“Ter ere van deze heilige tijd”, zei Sint Petrus, “moeten jullie allemaal iets bezitten dat Kerstmis symboliseert om in de hemel te komen.”
De eerste man zocht in zijn zakken en haalde er een aansteker uit.
Hij zette hem aan.
‘Het stelt een kaars voor,’ zei hij.
‘Je mag door de parelwitte poorten gaan’, zei Sint-Pieter.
De tweede man stak zijn hand in zijn zak en haalde er een set sleutels uit.
Hij liet ze rinkelen en zei: ‘Het zijn belletjes.’
Sint-Pieter knikte: ‘Je mag door de parelwitte poorten gaan.’
De derde man begon wanhopig in zijn zakken te zoeken en haalde er uiteindelijk een krap slipje uit.
Sint-Pieter keek de man met opgetrokken wenkbrauw aan en vroeg: “En wat symboliseren die precies?”
De man grijnsde,
‘Dit zijn Carols.’